Liefde
en inwijding. Twee heel mooie woorden. Daar gaan we vanavond wat
dieper op in. Ik begin met het vertellen van een verhaal. Dat is uit
het boek “Liefde en inwijding” en gaat over Eros en
Pysche.
“In
een ver land woonden een koning en een koningin met drie mooie
dochters. De oudste waren gewoon mooi, maar de derde, Psyche, was
adembenemend mooi. Met drommen trokken de mensen naar de stad om haar
te zien. Ze aanbeden haar alsof ze Venus, de godin van de liefde,
zelf was. Venus werd daar echter steeds minder vrolijk van. Zij werd
steeds minder vereerd. Op een gegeven moment ontstak ze in grote
woede. Ze riep haar zoon Eros bij zich – die de Romeinen ‘Amor’
noemen – en liet hem vanaf de Olympus het mooie meisje zien.
Zij liet hem beloven dat hij één van zijn liefdespijlen
op haar zou richten om haar te binden aan een waardeloze, ellendige
vent.
Psyche
was intussen verre van gelukkig. Ze werd aanbeden door velen, maar
meer als een gewijd voorwerp dan als een vrouw van vlees en bloed met
menselijke verlangens. Ondanks de steeds groeiende schare
bewonderaars werd ze steeds eenzamer. Haar oudere zusters waren
intussen al lang en breed getrouwd met een goede partij.
Haar
vader kon haar stille verdriet niet langer aanzien en begaf zich naar
het vermaarde orakel van Delphi. Van Apollo’s orakel werd hij
echter niet veel vrolijker. Hem werd aangeraden zijn dochter in een
bruidskleed op een hoge rots achter te laten om haar door een wreed,
slangachtig monster te laten ontvoeren. Verdrietig keerde de koning
huiswaarts. Het volk rouwde en treurde, en ondanks de bruidskleren
leek de processie meer op een begrafenis dan op een bruiloftsstoet.
Het orakel had echter gesproken. Psyche was vastbesloten zich in haar
lot te schikken en troostte haar ouders. Tegen de wraak van de godin
is immers niemand bestand. In de stille processie werd Psyche naar
een bergtop gevoerd. In diepe droefheid namen ze afscheid van het
mooie, dappere meisje en aanvaardden de terugtocht. Haar ouders
sloten zich op in een paleis waar alle vreugde uit verdwenen was.
Het
meisje huilde op de koude, hoge berg. Toen verscheen Zephyr, de god
van de zoete wind. Hij tilde haar op en voerde haar naar beneden. Op
een weelderig grastapijt legde hij haar zachtjes neer. Door de
spanning van het gebeuren viel de mooie Psyche in een diepe slaap.
Toen
ze na een tijdje verkwikt ontwaakte, zag ze tussen de bomen een
schitterend paleis. Nieuwsgierig liep ze naar de ingang en liep door
de vertrekken. Alles blonk van goud en zilver. Een lichaamloze stem
deelde haar mee dat alles, wat ze zag, van haar was; ze hoefde maar
te roepen en haar wensen zouden worden vervuld. Ze werd bediend door
onzichtbare geesten. Moe en uitgeput liet ze zich op bed vallen.
Midden in de nacht werd ze wakker; in het duister werd ze omhelsd.
Psyche vreesde het ergste, maar het was helemaal niet eng. Die nacht
verloor ze haar maagdelijkheid. In het donker had ze haar minnaar
echter niet kunnen zien.
Dit
tafereel herhaalde zich nacht na nacht. Overdag waren er
vriendelijke, gedienstige stemmen, die ervoor zorgden dat het haar
aan niets ontbrak. Zo was het een heel plezierig leven, ook al kon ze
haar minnaar nooit zien. Toch vond ze het vervelend dat haar ouders
en haar zusters niet wisten dat het goed met haar ging. Daarom begon
ze erover met haar minnaar, die Eros zelf was. Die wilde er echter
niets van weten en zei dat haar zusters jaloers waren. Hij kon echter
geen weerstand aan haar bieden en voerde haar zusters, die op de rots
achter waren gebleven om te rouwen, met zijn zoete stem naar het
paleis waar Psyche verbleef. Dat was een feestelijk weerzien. Die
zusters waren echter wel erg jaloers en wilden weten wie Psyche’s
minnaar was, maar dat kon zij hen ook niet vertellen omdat het dan
altijd donker was.
Psyche
raakte in verwachting van Eros en wilde dat haar zusters laten weten.
De zusters deden alsof ze heel blij waren, maar ze hadden heel gemene
plannen. Ze hoorden haar uit naar haar minnaar, maar werden er niet
wijzer van. Daarop zeiden ze tegen haar dat haar minnaar een monster
was die het kind zou verslinden zodra ze het baren zou. Ze gaven
haar de raad om de eerstvolgende keer dat haar minaar verscheen een
kaars aan te steken zodat ze hem kon zien. Psyche vond dat echter
niet eerlijk tegenover Eros – hoewel ze niet wist dat hij het
was – maar uiteindelijk volgde ze de raad van haar zusters op.
Ze had een dolk onder haar hoofdkussen gelegd en een kaars. Na het
liefdesspel, toen Eros in slaap was gevallen, stak Psyche de kaars
aan. Tot haar verbazing en blijdschap zag ze dat het helemaal geen
monster was, maar een welgevormde, schone jongeman, een soort prins
op het witte paard.
Van
ontroering begon zij te beven en een druppel van het gloeiende
kaarsvet viel op de schouder van Eros. Hij schrok daar wakker van en
doorzag in één keer de hele situatie. Hij sprak toen:
‘Ach Psyche, mijn naïeve kind, het was het bevel van mijn
moeder Venus om jou in vuur en vlam te zetten voor een arme sloeber
van het allerlaagste allooi en jou vast te zetten in een miserabel
huwelijk. In plaats daarvan ben ik zelf als minnaar komen aanwaaien.
Dat was lichtzinnig van mij, ik weet het. Ik, de geweldige
boogschutter, heb mijzelf verwond en jou tot mijn vrouw gemaakt. Het
gevolg daarvan was dat je in mij een beest zag en mij mijn kop wilde
afhakken – dit hoofd met de ogen die jou zo beminnen. Dat was
nu waar jij altijd voor moest uitkijken. Ik heb jou voor je eigen
bestwil gewaarschuwd. De voortreffelijke raadgeefsters van je zal ik
op korte termijn de straf bezorgen voor hun verderfelijke adviezen.
Jou bestraf ik slechts met mijn vertrek.’ Op wiekvleugelen
vloog hij weg; Psyche bleef alleen achter.”
Het
verhaal gaat nog verder. Psyche is bijzonder ongelukkig. Eros, die
nog aan het herstellen is van de brandvlekken op zijn schouder, zit
maar op zijn kamertje op de Olympus en is ook niet gelukkig. Het hele
verhaal komt uit, waarop Venus ontzettend boos wordt. Zij denkt: “Ik
moet van dat mens af”. Ze zegt tegen Psyche dat ze haar zal
laten leven als ze drie proeven met goed gevolg aflegt. Die proeven
waren bijna ondoenlijk, maar Psyche slaat zich er doorheen. De
laatste proef was dat ze bij Proserpina, de godin van de onderwereld,
een doosje op moest halen. Nu staat in de oude inwijdingsmysterieën
de onderwereld voor het onbewuste. Als je de rivier de Styx –
de onderwereldrivier – was gepasseerd, kwam je nooit meer
terug, met uitzondering dan van Hercules en Eurydice, aan wie dat wel
gelukt was. Ook Psyche slaagt daarin. Venus kan dan niets meer tegen
haar uitrichten. De god Hermes doet daarop een goed woordje voor haar
bij de oppergod Zeus, evenals Amor. Zeus geeft daarop toestemming tot
een huwelijk, waarna Psyche godin wordt op de Olympus. Een tijdje
later wordt een kleindochter geboren met de welluidende naam
‘Genoegen’. Tot zover de mythe over Eros en Psyche.
Nu
is het altijd zo dat mythen, die vroeger heel vaak gebruikt werden in
de inwijdingsmysterieën, raken aan de archetypen. Dat is ook zo
met sprookjes: er zit altijd een betekenis achter. Psyche staat in
dat oude verhaal en in de Griekse taal voor ‘ziel’.
Psyche is dus het symbool voor de ziel en Eros staat voor het
liefdesstreven dat de ziel wakker roept.
Daarmee
komen we op de liefde uit. Liefde is in het verhaal de relationele
liefde, maar het overstijgt ook de persoon en is universeel. Liefde
werd in de oudheid altijd ervaren als de goddelijke stroom waar alles
uit gevormd is. Om daar als sterveling mee in contact te kunnen komen
had je vroeger de mysteriereligies. Het woord religie stamt trouwens
uit het Latijn en betekent ‘terugverbinden met de bron waar je
vandaan komt’. Godsdienst is een afgeleide daarvan, maar is
niet hetzelfde als religie. In die mysteriereligies stond de
zoektocht naar het Zelf centraal, want het diepste Zelf is één
met het goddelijke. De mens heeft in bepaalde godsdiensten – de
exoterische – een scheiding daartussen aangebracht, maar in de
oudheid werd dat altijd gezien als één.
In
de oudste godsdiensten van de mensheid stroomt die goddelijke kracht
als een bruisend energieveld, en zo ontstaat de wereld. De oude
Hindoes noemden die kracht ‘Brahma’ en het uitstromen van
die energie noemden ze ‘adem’. Daarmee bedoelden ze de
adem die de Geest Gods uitademt en zich verdicht tot in de uiterste
stolling die wij materie noemen. Ook de christelijke gnostici hadden
het over die stroming en noemden dat de ‘agape’. Dat is
het Griekse woord voor Liefde met een hoofdletter. De oude wijsgeren
uit die tijd spraken over ‘emanatie’ oftewel uitstroming;
dat komt allemaal op hetzelfde neer.
In
die oudste mysteriereligies had men altijd de ervaring dat alles één
is en dat er geen scheiding is tussen schepper en geschapene en geen
scheiding tussen God en mens. Daarmee bedoelde men niet dat de mens
een God is, maar wel dat de mens een goddelijke kern heeft. Dat
zeiden ook de gnostici. De dualiteit diende ertoe om dat Zelf, waar
dat goddelijke in zit, te leren kennen en ook dat goddelijke te leren
kennen en het bewustzijn te verkrijgen van het Al. De dualiteit
vatten wij weliswaar op als iets wat negatief is, waarbij wij denken
aan goed en kwaad, licht en donker enz. Maar in wezen is die
dualiteit niet iets wat tegengesteld is. In elk geval is het niet
iets waar je een waardeoordeel aan kunt verbinden als positief en
negatief. Het zijn in wezen twee krachtvelden die één
en hetzelfde representeren. Je zou ook kunnen zeggen dat het
tegenpolen van elkaar zijn zoals de noordpool en de zuidpool.
De
Hindoes spraken dus over de ‘adem’ die van de Geest Gods
uitgaat. Die adem heeft twee aspecten, de in- en de uitademing. In
die mysteriegodsdiensten werd dat vaak verbeeld door het mannelijke
en het vrouwelijke, de plus en de min of het licht en het donker. Dat
waren geen tegenstellingen maar herkenningspunten om het te leren
kennen. In het bijbelboek Genesis gaat het bv. over de ‘Elohim’
die de wereld scheppen. Daarin staat bv. ook dat God het droge van
het water scheidt ‘opdat het kenbaar worde’. Dat is een
heel belangrijke zin omdat het weergeeft dat die scheiding er is om
het kenbaar te maken, om het in je bewustzijn te brengen. Ik heb al
‘es in een boek geschreven dat als de mens niet uit het
paradijs zou zijn gezet, wij nooit zouden weten wat een paradijs was,
zoals een vis niet weet wat water is. Hij komt er pas achter als hij
door een visser uit het water is gehaald door een visser en ligt te
spartelen in het gras. Om iets te kennen hebben wij dus een
polariteit nodig.
Het
proces dat verloopt van heel ijl, doorzichtig en gasvormig naar zeer
vast, is ook het proces van leven naar schijnbare dood, geboren
worden en weer sterven. Dat proces is eigenlijk precies hetzelfde als
dat van de ‘big bang’; die begint ook heel ijl als een
soort gaswolk die zich steeds verder verdicht tot in de stolling van
de materie. In dat proces ontstaan krachten in de vorm van wrijving.
Daarbij ontstaan goed en kwaad, licht en donker als schijnbare
tegenstellingen. Vandaar dat de Ouden van vroeger, maar ook de
psychologen van tegenwoordig, de mens ertoe oproepen om de eigen
schaduw te leren kennen. Die zoektocht naar het zelf is in wezen een
zoektocht door het duister van de eigen ziel. Het is dan niet de
bedoeling om te ontdekken hoe slecht en zondig je wel niet bent, maar
om het onbewuste te leren kennen. Als het onbewuste niet gekend
wordt, kan het ook niet bewust gemaakt worden. Het donker wordt
opgelost in dat proces.
Vroeger
had je daar de inwijdingsreligies voor. In feite is de tegenwoordige
zoektocht naar het zelf ook een inwijdingsweg waardoor het onbewuste
steeds meer bewust wordt. In het Oosten noemt men dat de
‘zelfrealisatie’; Jung noemt dat de ‘individuatie’.
Je kunt het ook ‘zelfverwerkelijking’ noemen. Daarbij
gaat het om ‘worden wie je bent’, want je was je nog niet
helemaal van jezelf bewust, omdat er nog een stuk duister in je zat
waar je nog niet bij kon komen.
Of
je nu de oude Griekse filosofen neemt of de geschriften van de oude
mysteriegodsdiensten, er wordt altijd gesproken over ‘ken
uzelf’. Dat staat ook boven de tempel van Apollo in Delphi,
waar zich het orakel bevond. Zelfkennis was de enige weg om te komen
tot de kennis van je eigen wezen. Als je volgens de Ouden kwam tot
die kennis, kwam je ook tot kennis van het Al. Jouw wezen is immers
een afspiegeling en onderdeeltje van dat Al. Dat was wat men leerde
in de inwijdingsscholen van het Oude Egypte tot en met het grote
Rome. Vaak werd die inwijdingsweg gespeeld in die mysteriën als
de weg langs de planeten. In het evangelie volgens Maria Magdalena
verschijnt Jezus na Zijn dood aan de leerlingen en geeft hen een
aantal raadgevingen mee. Als Hij weer verdwijnt, blijven de
leerlingen verslagen achter. Daarop worden ze door Maria Magdalena
getroost. Dan zegt Petrus tegen haar: “We weten dat de Heer
meer van jou gehouden heeft dan van ons. Heeft Hij jou misschien
dingen verteld die wij nog niet kennen?”
Maria
Magdalena vertelt dan dat ze een visioen had waarin ze Jezus
ontmoette en Hij haar een stukje vertelde over de reis van de ziel na
de dood. Daar neem ik een stukje uit:
“Toen
de ziel de derde macht voorbij gekomen was, steeg ze verder omhoog
en zag de vierde macht. Deze had zeven gedaanten. De eerste vorm is
de duisternis, de tweede de begeerte. De derde is de onwetendheid, de
vierde de prikkel van de dood. De vijfde is het koninkrijk van het
vlees, de zesde is de domme wijsheid van het vlees en de zevende is
de vertoornde wijsheid. Dat zijn de zeven heerschappijen van de
woede. Ze vroegen de ziel: ‘Vanwaar kom je en waarheen ben je
op weg, jij die de ruimte bedwong?’ De ziel antwoordde en
sprak:
‘Wat
mij bindt is gedood en wat mij omringt is overwonnen. Mijn begeerte
is opgehouden te bestaan en mijn onwetendheid is gestorven. In een
wereld ben ik bevrijd uit een andere wereld en in een beeld door een
beeld van boven, want de boeien der vergetelheid hebben een
tijdelijke duur. Van dit ogenblik af zal ik de rust ontvangen, los
van het tijdsverloop van de eeuwigheid in zwijgen.’
Toen
Maria dit had gezegd, zweeg ze, want tot zover had de Verlosser met
haar gesproken.”
Het
is een heel oude metafoor die je in veel geschriften tegenkomt dat de
ziel – zowel tijdens het leven als na de dood – zeven
hemelen of krachtvelden passeert. Dat staat voor persoonlijkheids- of
zieletoestanden waarvan de mens zich bewust moet worden. Vanaf het
moment waarop de mens zich daarvan bewust wordt, zal de weg omhoog
heel soepel gaan en zal hij uiteindelijk komen tot de zelfrealisatie.
De eerste fase daarbij is het onderkennen van de eigen duisternis. Er
zijn ook mensen die helemaal niet weten dat ze ook een stukje
duisternis in zich hebben, maar de inwijding of zelfrealisatie begint
wel met dat besef.
De
tweede fase is het afrekenen met de begeerte naar de dingen, waardoor
je er geen slaaf meer van bent. In het Boeddhisme hebben ze dan vaak
over het ‘loslaten’. Daarmee wordt niet bedoeld dat je
afstand moet nemen van je vrienden enz., maar dat je afstand moet
nemen van je bindingen daarmee. Soms wordt dat loslaten ook heel
letterlijk opgevat, zoals in ascetische bewegingen die slecht gekleed
de woestijn ingaan en daar proberen te leven. Denk in dit verband ook
‘es aan de yogi’s in India. Het gaat er echter om of je
al of niet een slaaf bent van je bezit.
De
derde fase waar Jezus tegen Maria Magdalena over spreekt is het
opheffen van de onwetendheid in jezelf. Het vierde is het overwinnen
van de dood. Dat betekent dat je alle lagen van je bewustzijn, die
door opvoeding en indoctrinatie van buitenaf zijn aangebracht,
doorziet en van je afwerpt. Het vijfde is het loslaten van je
obsessie voor het vleselijke, d.w.z. het uiterlijke. Dat kan er bv.
uit bestaan dat meisjes zich bijna doodhongeren om aan een
schoonheidsideaal te voldoen; ook díe obsessie moet overwonnen
worden. De zesde inwijdingsfase is het overstijgen van de materie
door de binding ermee af te kappen. De zevende trap is het overwinnen
van de innerlijke woede.
Dat
werd in de Oudheid geleerd. In de Isismysteriën werd dat bv.
uitgebeeld doordat je als ingewijde rondliep in het duister. Terwijl
je daar liep, kwam je in aanraking met 42 godengestalten, die er
allemaal nogal monsterlijk uitzagen. Nu moest je de namen van die 42
goden kennen. Daarmee werd niet zozeer de letterlijke naam van die
goden bedoeld, maar het kennen van hun wezen, hun eigenschappen. Nu
kun je alleen maar iets weten als je het uit eigen ervaring kent of
her-kent.
Zelfkennis
begint met het afpellen van je uiterlijke hoedanigheden. Om dat te
kunnen doen moet je die hoedanigheden wel eerst leren kennen. Dat is
eigenlijk het alchemistische proces van de ‘prima materia’,
d.w.z. door de steen der wijzen er achter komen wat de grondstof is
waar je uit bestaat. In deze tijd zijn daar heel veel hulpmiddelen
voor. Zo schreef Jung bv. een boek over ‘typologie’. Hij
zei dat er acht verschillende mensentypen waren, die uiteenvielen in
extraverte en introverte typen. Zowel introverte als extraverte typen
kun je verder indelen in denktypen, gevoelstypen, gewaarwordingstypen
en intuïtieve typen. Door erover te lezen ga je zoiets
herkennen. Mensentypen kom je ook tegen in de astrologie.
Tegenwoordig kom je typen ook tegen in films als bv. de Matrix.
Allerlei oer- of archetypen kun je daar uithalen. Eigenschappen
hebben trouwens telkens twee kanten. New Age heeft de neiging om
alleen maar naar het positieve te kijken, maar ze vergeten iets. Ik
sta hier bv. te praten voor een microfoon, maar mijn stemgeluid wordt
alleen maar versterkt door de stroom waarbij er een wisselwerking is
tussen het positieve en het negatieve, anders zou er niets gebeuren.
In
dezelfde tijd waarin de mythe geschreven werd over Amor en Psyche was
er een andere bekende mythe in het oude Griekenland. Die mythe ging
over een beeldhouwer die verliefd was op Venus. Hij werd er treurig
van dat ze onbereikbaar voor hem was. Nu maakte hij een beeld van
haar zoals hij zich haar voorstelde, maar hij werd er alleen maar
verdrietiger van. Venus zag dat vanaf de Olympus en kreeg medelijden
met de man. Ze gaat naar Zeus met dit verhaal, waarop hij naar de
werkplaats van de beeldhouwer toe gaat en het beeld tot leven brengt
als de man niet thuis is. Nu weet ik niet hoe die mythe verder
afloopt. Toch denk ik niet dat de beeldhouwer Pygmalion erg gelukkig
geworden is, want verliefd worden op een beeld leidt haast altijd tot
een teleurstelling. Dat komt doordat we onze hoop en onze verlangens
dan op de ander projecteren. Daar kan die ander nooit aan voldoen. In
het begin ben je dan nog met elkaar bevriend en blijf je een tijdje
op je tenen lopen, maar zelfs de meest bekwame ballerina houdt dat
geen jaren vol.
Je
zou natuurlijk kunnen zeggen: “Waarom zou je het elders zoeken,
als je het zelf in je hebt?” Als we het beeld, dat we hebben,
gaan onderzoeken, komen we meer over onszelf te weten. Dat was ook
een fase in het inwijdingsproces van die mysteriegodsdiensten. Om het
goddelijke zelf te kunnen naderen is er de aanvaarding van wie we
mogen zijn in het perspectief van het op-weg-zijn. Daarbij bedoel ik
het mogen zijn wie je bent als vrucht van de zoektocht naar het zelf,
om te worden wie je werkelijk bent: dat brengt je tot de liefde als
de universele energie waar alles uit is opgebouwd, ook de negatieve
dingen en teleurstellingen in je leven, de dood, het verval etc. Die
liefdeskracht is uiteindelijk de kracht die ervoor zal zorgen dat we
tot harmonie komen. Dat duurt iets langer dan tot 2012 moet ik erbij
zeggen. Datgene wat altijd onbewust is gebleven, moeten we daarbij
tot bewustzijn brengen.
Als
ik hier zou staan en een zaadje zou hebben van een kastanjeboom en
jullie nog nooit een kastanjeboom hadden gezien, dan zou ik zo’n
kastanjeboom wel uitgebreid kunnen beschrijven, maar het gaat pas
echt voor jullie leven als je oog in oog met die kastanjeboom staat.
Alles wat nog niet gemanifesteerd is, zijn wij bezig te manifesteren.
Pas als het gemanifesteerd is, word je ervan bewust. Pas als alles
tot het totale bewustzijn is gebracht, is de volmaaktheid of ‘de
volheid’ gekomen. Dan gaat de mens en misschien ook wel de
aarde een evolutiefase verder. Dat is het stuk waarnaar we op weg
zijn. Ik zeg erbij dat dat niet in 2012 is. Het gebeurt ook niet door
er maar heel hard naar te verlangen. Inwijding is een proces van stap
voor stap leren kennen wie je werkelijk bent. Op het moment waarop je
de eerste stap zet is de grote liefdeskracht aanwezig om je daarin te
helpen. Dat wil zeggen dat jouw geluk niet meer afhangt van jouw
welzijn. Het zijn niet meer de gebeurtenissen die jouw leven bepalen,
maar hoe jij met die gebeurtenissen omgaat en welke plek je ze geeft
in je eigen ontwikkeling. Dat is de weg van de inwijding, die in
wezen net zo oud is als de mensheid bestaat en ook net zo lang zal
blijven bestaan zolang de mensheid in deze samenstelling blijft
bestaan.
Verslag:
Hendrik Klaassens.
|